Heup
Rilby et al. in CORR: Internationale vergelijking van korte en standaard stelen bij ongecementeerde totale heupprothesen
Er zijn geen verschillen in eerste revisie- en re-revisiepercentages tussen totale heupprothesen met een ongecementeerde korte steel en een standaard steel. Korte stelen lijken dus net zo goed te presteren als standaard stelen bij totale heupprothesen. Bij revisies van korte stelen kiezen orthopedisch chirurgen vaker voor een standaard steel dan voor een langere revisiesteel. Dit kan erop wijzen dat korte stelen een botbesparend effect hebben wanneer ze gereviseerd moeten worden. Om dit te bevestigen is verder onderzoek nodig.
Van Kouswijk et al. in The Journal of Bone and Joint Surgery: Hoe presteren totale heupprothesen bij kinderen tot en met 18 jaar?
Totale heupprothesen werken goed op korte en middellange termijn bij kinderen tot en met 18 jaar, met een overleving van de prothese die vergelijkbaar is met die van volwassenen. Dit is de grootste studie tot nu toe die de resultaten van deze prothesen bij kinderen tot en met 18 jaar beschrijft. Hoewel er meer onderzoek nodig is om de langetermijnresultaten en mogelijke risico’s beter te begrijpen, wijzen onze resultaten erop dat een totale heupprothese een effectieve behandeling kan zijn voor kinderen met ernstige en invaliderende heupaandoeningen, waarvoor geen andere behandeling mogelijk is.
Geilen et al. in Arthroplasty Today: Drempelwaarden voor succesvolle totale heupprothesen
In deze studie zijn drempelwaarden bepaald om succes en tevredenheid na een totale heupprothese te kunnen voorspellen. Patiënten met ernstigere klachten vóór de operatie bleken een grotere verbetering van klachten te moeten behalen om na een totale heupprothese tevreden te zijn. Gedefinieerde drempelwaarden zijn bruikbaar in de spreekkamer wanneer met samen beslissen een totale heupprothese wordt besproken. De drempelwaarden helpen bij het geven van een realistisch beeld over wat iemand na een totale heupprothese kan verwachten.
Visser et al. in HIP International: Gebruik en resultaten van constrained acetabulaire liners
Constrained acetabulaire liners worden in Nederland weinig gebruikt. Dat geldt zowel bij primaire heupprotheseingrepen als bij revisie-ingrepen aan een heupprothese. De overleving van constrained acetabulaire liners lijkt in deze doelgroep, met een hoog risico op luxatie, acceptabel. Een terugkerende luxatie door falen van het constrained mechanisme is daarbij toch de meest voorkomende reden voor een re revisie. Daarom is het aan te raden deze liners alleen te gebruiken bij oudere patiënten, die de prothese weinig belasten, met een hoog risico op luxatie.
Vink et al. in Acta Orthopaedica: Geen bewijs voor volumenorm voor heuprevisies: Een hoger jaarlijks aantal revisies van heupprothesen per ziekenhuis levert geen beter resultaat op
Ziekenhuizen die veel heupprothese revisies uitvoeren hebben over het algemeen geen betere resultaten dan ziekenhuizen met minder eerste revisies. Bij eerste revisies om een andere reden dan infectie – zoals loslating, dislocatie of periprothetische fractuur – is de kans op een re-revisie vergelijkbaar. Bij revisies vanwege infectie (in één operatie; one-stage) is dat risico juist hoger in ziekenhuizen die veel revisies uitvoeren. In deze ziekenhuizen worden ook vaker revisies in twee stappen (two-stage) uitgevoerd. Dit wordt meest waarschijnlijk veroorzaakt door een meer complexe patiëntpopulatie en regionale verwijsafspraken voor complexe infectieproblematiek. Op basis van deze resultaten is er geen bewijs voor het instellen van een volumenorm (verplicht minimumaantal revisies).
Vossen et al. in HIP International: Operatieve benadering voor een totale heupprothese en overlijden binnen 30 of 90 dagen
De kans op overlijden binnen 90 dagen na een totale heupprothese is laag. De voorste (of direct anterieure) benadering lijkt samen te gaan met een nog lagere sterfte binnen 30 en 90 dagen, vooral bij patiënten in goede algemene gezondheid. Mogelijk kan dit verklaard worden doordat de voorste benadering minder ingrijpend is, waardoor patiënten sneller mobiel zijn en minder complicaties hebben. Een deel van het verschil kan echter komen door patiëntselectie, omdat patiënten met een complexere heupanatomie of een slechtere gezondheid vaak een andere benadering krijgen. Dit maakt de operatieve benadering, passend bij de gezondheidstoestand van de patiënt, een belangrijk aandachtspunt bij het plannen van een totale heupprothese.
Combescure et al. in EFORT Open Reviews: Vergelijking van revisiepercentages van heupprothesen op basis van internationale registerdata
Jaarrapportages van protheseregisters bieden waardevolle, openbare informatie over revisiepercentages van specifieke implantaten. Deze gegevens maken het mogelijk om de resultaten van implantaten in de tijd te volgen en een beeld te krijgen van de kwaliteit. De gebruikte analysemethode, waarbij gegevens uit verschillende registers zijn samengevoegd en vergeleken, is veelbelovend om implantaten te identificeren die in meerdere registers consequent een laag of juist hoog risico op revisie laten zien.
Vesseur et al. in Hip&Pelvis: Revisie vanwege fractuur rond totale heupprothese
Revisie van de femurcomponent na een totale heupprothese door een periprothetische fractuur komt relatief weinig voor, maar het risico is duidelijk hoger bij oudere, kwetsbaren patiënten. De keuze voor een ongecementeerde steel en een anterieure benadering vergroten dit risico. Omdat deze fracturen vooral bij kwetsbare patiënten voorkomen is niet alleen aandacht voor de techniek belangrijk, maar ook een patiëntgerichte aanpak – vergelijkbaar met de zorg voor kwetsbare ouderen met een gebroken heup. Multidisciplinaire zorg, afgestemd op de kwetsbare populatie, is hierbij essentieel. Verder onderzoek naar alle operatief behandelde periprothetische fracturen is nodig om het volledige klinische beeld te begrijpen.
Belt et al. in Acta Orthopaedica: Externe validatie van voorspellende modellen voor heup- en knieprothesen in Nederland
Gegevens uit registers, zoals de LROI, kunnen worden gebruikt voor externe validatie van voorspellende modellen. Dit is echter niet altijd mogelijk, omdat niet alle voorspellende kenmerken worden vastgelegd. De modellen die in deze studie zijn gevalideerd op de Nederlandse bevolking, presteerden niet optimaal. Ze konden niet met voldoende zekerheid inschatten of een revisie zal plaatsvinden bij een individuele patiënt. Dit benadrukt het belang van externe validatie voordat modellen worden gebruikt in een nieuwe populatie. Om de bruikbaarheid van registerdata voor de validatie van toekomstige voorspellende modellen te vergroten is het zinvol om relevante voorspellende kenmerken en uitkomsten, zoals diabetes, opioïdgebruik en depressie, in registraties op te nemen.
Heijdra Suasnabar et al. in Osteoarthritis and Carilage Open: Langere levensduur na een heup- of knieprothese vanwege artrose
Dit onderzoek bevestigt dat Nederlandse mensen met artrose na een totale heup- of knieprothese gemiddeld langer leven dan de algemene bevolking. Sociaaleconomische status en algemene gezondheid dragen hieraan bij, maar verklaren slechts een klein deel van het verschil. Verder onderzoek naar onder andere leefstijl en beweging is nodig om meer inzicht te krijgen in hoeverre deze factoren meespelen. Het langer leven na een prothese wijst op verschillen tussen mensen die wel en geen operatie krijgen. De precieze oorzaak is onduidelijk, maar het is belangrijk dat zorgverleners de criteria voor het krijgen van een heup- of knieprothese kritisch bekijken.
Bonsel et al. in International Journal for Equity in Health: Verschillen in ervaren gezondheid na een heup- of knieprothese tussen SES-groepen
Mensen met een lagere sociaaleconomische status ervaren met name vóór, maar ook na een heup- of knieprothese een lagere kwaliteit van leven, meer pijn en slechter functioneren van het gewricht dan mensen met een hogere sociaaleconomische status. Dit zou bijvoorbeeld kunnen komen doordat ze later worden doorverwezen naar de orthopedisch chirurg of doordat er barrières zijn in de communicatie. Toch valt op dat deze patiënten hun algemene gezondheid niet veel slechter beoordelen en net zo tevreden zijn over het resultaat van de operatie. Mogelijk hebben zij andere verwachtingen van de behandeling. Al met al laten deze resultaten zien dat het belangrijk is om bij de zorg en begeleiding rekening te houden met sociaaleconomische verschillen.
Van Egmond et al. in Acta Orthopaedica: Geen reden om het getal 13 te mijden bij heup- en knieprothesen
De resultaten van dit onderzoek laten aan zowel orthopedisch chirurgen als patiënten zien dat het bijgeloof rondom het getal 13 ongegrond lijkt te zijn voor prothesemaat en een operatie op vrijdag de 13e. Er lijkt geen reden om het getal 13 te vermijden in de operatiekamer, waarbij beslissingen bij voorkeur moeten worden genomen op basis van rede en bewijskracht en niet op basis van angst of bijgeloof.
Yepes-Calderón et al. in Acta Orthopaedica: Trends in gebruik van opioïden en benzodiazepines na een heup- of knieprothese
Tussen 2013 en 2022 is het gebruik van kalmeringsmiddelen (benzodiazepines) bij mensen met een heup- of knieprothese in Nederland afgenomen. Het gebruik van sterke pijnstillers (opioïden) is in diezelfde periode juist sterk toegenomen, zowel vóór als na de operatie. Ondanks waarschuwingen over de risico’s gebruikte tussen de 6 en 11 procent van de mensen beide middelen tegelijk. Huisartsen schreven deze medicijnen het vaakst voor, maar orthopeden waren medeverantwoordelijk voor ongeveer een derde van de voorschriften waarbij beide middelen tegelijk werden gebruikt in de eerste maanden na de operatie. Deze resultaten laten zien dat vooral het gebruik van opioïden nog steeds een belangrijk aandachtspunt is in de zorg rondom heup- en knieprothesen.
Van Veghel et al. in Bone & Joint Open: Hoeveel mensen in Nederland hebben een heup-, knie- of schouderprothese?
In 2022 hadden ongeveer 800.000 Nederlanders minstens één heup-, knie- of schouderprothese, wat neerkomt op 1 op de 12 mensen van 40 jaar of ouder. Vrouwen hebben vaker een gewrichtsprothese dan mannen en vooral mensen van 80 jaar of ouder hebben relatief vaak minstens één gewrichtsprothese. Deze resultaten geven een goed beeld van de hoeveelheid mensen dat met een gewrichtsprothese leeft in Nederland. Dit kan helpen bij het voorspellen van de toekomstige zorgbehoeften door complicaties na een gewrichtsprothese en de verwachte vraag naar gewrichtsprothesen in de toekomst.













